dinsdag 26 augustus 2008

Souvenirs

Ik herinner me het goed.
Het gebeurde in mijn jeugd.
Mijn vervlogen jeugd.
Toen is het eigenlijk allemaal begonnen.
Maar soms vraag ik me af of het wel echte herinneringen zijn. Of het misschien verweven fantasie is met een gedeelte realiteit. Het lijkt soms of delen van de realiteit vermengd zijn met delen uit dromen. En dan weet je niet meer waar de realiteit eindigt en de droom begonnen is. Het is me zelf niet echt duidelijk. Wat me wel duidelijk is, is dat mijn dromen meestal nachtmerries zijn.
Het is raar. Echt.
Ik herinner me niet wanneer ik voor het eerst chocolade gegeten heb.
Ik weet niet meer wanneer ik leerde met de fiets rijden.
Ik zou niet meer kunnen zeggen wanneer ik de eerste keer op een vrouw verliefd werd.
Ik herinner me niet wanneer ik mijn eerste foef gevuld heb, en ze vol gespoten.
Verdomme, ik weet zelfs niet meer of ik ze wel vol gespoten héb !
En ik weet zelfs niet meer welk gezicht op die eerste foef plakte.
Mijn logica zegt me dat het dan wel de foef van een hoer zal zijn geweest.
Net als bij negentig percent van de rest van de mannelijke wereldbevolking.
Maar de waarheid is, ik weet het niet meer.
Ik herinner het me niet meer.
Het is eigenaardig.
Ik herinner me elke naald die ze vanzeleven in mijn vel gestoken hebben.
Ik herinner me elke naald die ik zelf in mijn lijf gestoken heb.
Ik herinner me, de dag dat mijn leven op aarde een hel werd.
Als was het gisteren.
Ik zie mezelf nog zitten op de schoot van mijn vader.
Ik was negen, of tien misschien.
En ik kreeg achtenzestig naalden in mijn boven en onderarmen gestoken.
Allergie testen noemden ze dat, geloof ik.
Achtenzestig.
Geloof me.
Ik weet dat.
Want, ik heb ze elke keer zelf geteld.
De aangename dingen vergeet je snel.
Alsof ze voorbij vliegen op wolken, een eind boven je hoofd.
Een heel eind boven je hoofd.
De nare dingen vergeet je niet, ze vormen je eigen en persoonlijk stukje hel.
Jouw hel. En je leeft er midden in, want ze is een stuk van je.
Tussen de tests, tussen de elektroden, tussen de naalden en tussen de witte frakken.
Witte frakken zijn geen mensen, het zijn dingen die het op je gemunt hebben. Op je vel als je nog kind bent, op je vel én op je portemonnee, als je groter word. Jouw welzijn is big bussiness. Geloof me. Zij teren op jouw leed. En ze leven van jouw zweet. Jouw zweet, en elke cent die je verdient.
Soms kom je er wel eens één tegen die het wél goed meent hoor. Das waar. Ne witte frak die je echt wilt helpen. Omdat hij of zij nog mens is en met je meevoelt. Maar dat duurt meestal niet echt lang. De job word snel te groot voor één witte frak alleen, en dan is het om zeep. Je word van her naar der gestuurd, ze beginnen zich als vampieren te gedragen die op je bloed uit zijn, én op al wat je nog rest. Je lijf is van hen, en met je leed hebben ze geen zaken. Het weerhoud hun interesse niet. Dat je hen daarmee zeker niet lastig valt, want das werk voor ne zielenknijper meneer. Het lijkt wel, dat je lijf de witte frakken behoort, je arbeid en je zweet je baas, je geld op de bank om je spullen af te betalen, en je sperma op de keukenrol.
Soms hoor je wel eens iets in de media over agressie tegen witte frakken. Dat doet me dan uitbundig lachen. En daar drink ik dan een goed glas op.
Geloof me, ze verdienen het. Ze verdienen het echt.
Want ze hebben die agressie zelf het leven gegeven.
Agressie.
Agressie gaat hand in hand met ellende.
Ze zijn mekaars broers, ellende en agressie.
En de haat is hun tweelingzuster.
Het sleutelwoord is zelfbeheersing.
Zegt men me.
Maar met sleutelwoorden is het net als met sleutels zelf.
Je raakt ze wel eens kwijt.
Dus nog meer witte frakken.
Wat jij denkt en weet speelt geen rol.
Hun wil is de enige waarheid, en de wet.
Net als bij de belastingen van vadertje staat.
Ja, voor velen is hun jeugd een gouden tijd vol plezierige herinneringen en fun.
Wat is het leuk leven met een perfect lijf, niet ?
En een geest bezitten die de doorsnee is van wat de maatschappij dicteert.
Het leven is hard. Of wat dacht je nu ?
Zeker als je, net als ik, niet op die gedicteerde lijn wilt lopen.
Wat wil je, ik ben geen kuddebeest, en ik zal het nooit worden ook.
Maar ook een eenzame wolf verliest wel is het noorden.
Zeker als hij dorstig is, en hij honger heeft.
Dan moet dat beest gevoed en gelaafd worden.
Anders word hij gevaarlijk voor zijn omgeving.
Dat is nu eenmaal zo met beesten.
De metafoor die hier om verklaring schreeuwt, is dat de witte frakken van ons beesten kunnen maken. En ik verdenk ze ervan dat ze dat met plezier doen. Ze zorgen ervoor dat je hen morgen ook nog nodig hebt, en overmorgen, en volgende maand, tot aan het einde van je kreupel leven. Zo verzekeren ze zichzelf en de klinieken waar ze werken, van hun inkomen. Ze zijn de kaartjesknipper, in een wagon van een lange trein, die ziekenzorg noemt.
Ook al pretenderen ze zelf het tegengestelde.
Want pretentie en arrogantie, dat hebben ze met hopen.
Die groeit immers gelijk met hun studieniveau en het aantal patiënten.
Hopeloze toestanden. Als patiënt ben je de pingpongbal tussen witte frakken.
En je mag niet wanhopen.
Maar wanhoop heerst.
Zeker als ze je herinneringen vult.
Al is er voor dit soort herinneringen, geen plaats in de souvenierskast van je living he.
Niet ?
Of wel ?


...
..
.

zaterdag 16 augustus 2008

Zwoele nacht

Dinsdag vorige week was het al vrij laat toen ik naar bed ging. Ik ga vaak laat slapen. Dat komt omdat ik s' avonds het meest inspiratie heb om wat te schrijven. Ik overloop de belevenissen van de gepasseerde dag, en spin er een verhaaltje uit, al dan niet gespekt met een kleine of grotere dosis fantasie. Ik doe dat al jaren zo, en dat werkt mede omdat ik een slechte slaper ben. Ik val erg slecht in slaap, behalve dan na het eten, maar dat is dan niet de bedoeling.
Maar dinsdagnacht kon ik maar niet in slaap geraken, een onaf verhaal spookte door mijn hoofd, vergezelt door die rondborstige donkerharige dame die me eerder op de dag mijn koffie bracht in een koffiebar van het winkelcentrum van Sint Niklaas, waar ik vaker kom als ik boodschappen doe. Ze was onverwacht kortaf tegen mij, en ik vroeg me al heel de dag af, of ik dat bij haar veroorzaakt had, of het gewoon haar inborst was.

Ik geraakte maar niet in slaap. En om gewoel te vermijden in een bed waar ook mijn geliefde sliep, stond ik opnieuw op. Ik besloot een kleine wandeling te maken. Dat doe ik meer als ik slecht slapen kan. Vroeger deed ik dat samen met mijn hond, maar sinds die is heengegaan, doe ik dat alleen maar met mijn fantasie en geweten. Ik sloot de voordeur achter mij, en stelde vast dat het een kalme, warme en haast zwoele nacht was. Ik nam mij voor van deze rust en kalmte te profiteren, en stapte door. Meestal wandel ik tot aan het kleine kerkhof van mijn dorp. Dat is net niet te ver, en net ver genoeg om voldoende verzet gehad te hebben om de slaap daarna te kunnen vatten. Ik wandelde met vaste schreden over het voetpad. Ik hoorde alleen de echo van mijn eigen voetstappen, zo stil was het. De poort van dat kerkhof was gesloten, zoals het hoort. Maar de muur waarvan hij deel uitmaakte, hield even na de hoek gewoon op om een goede meter verder vervangen te worden door een slecht bijgeknipte haag. Deze doorgang was zeer goed gekend bij het plaatselijke kerkhof-bezoekende publiek. Het was zelfs zo, dat er wel eens gegrapt werd dat door deze tweede ingang meer levend volk passeerde, dan door de officiële poort. Die officiële poort word dan ook wel eens de dodenpoort genoemd.


Ik begaf me naar het kerkhof , omdat ik daar achterin een bankje wist staat. Nou neen, der staan verschillende bankjes rondom het stukje graszoden waar de as-verstrooiingen gebeuren. Ik doe dat wel meer. Ik zet me daar vaak in gedachten verzonken op een bankje. En dan komt de inspiratie meestal wel hoor. Of niet. Van kerkhoven gaat meestal rust uit. Je zit daar op een bankje, helemaal alleen, en al wat je ziet zijn grijze grafzerken, plantjes, bloemen en wat gras. En af en toe een vogeltje. Of een knaagdiertje. En ja, ik heb daar al wat afgebabbeld, met mijn gevleugelde vrienden ! En met anderen. Dus nu begaf ik me op deze zwoele nacht opnieuw naar dat bankje, links van het aanpalend bosje struiken, die de strooiweide omringde.
Groot was mijn verbazing. Ik was er duidelijk niet alleen. Nu weet ik uit ondervinding dat nogal wat jonge mensen uit de buurt de nachtelijke uren wel eens durven doorbrengen op een van deze bankjes. Inderdaad , ik heb al gemerkt dat deze banken wel eens gebruikt werden door jonge, en soms ook door minder jonge, stellen, die eigenlijk nergens anders heen konden om te voldoen aan hun wederzijdse behoeften aan affectie en seksuele genoegens. Ja, er word wat afgevreeën op die banken na de sluitingstijd van het kerkhof. Een beetje luguber vind u ook niet ? Maar ja, sommige jonge mensen houden ook van vampieren en dergelijke wangedrochten, dus ik denk maar dat dit het privilege van hun jeugd is.
Maar dit keer zaten er geen jonge mensen te frutselen. Er zat blijkbaar een erg oude man op de bank waar ik mij naar toe wou begeven. In het maanlicht zag ik de diepe groeven die de rimpels doorheen zijn gelaat baanden. Hij droeg een oude hoed en een opvallend gedateerd pak. Zijn snor herinnerde aan een periode voor de tweede wereldoorlog, en de sigaar die hij traag inhalerend, langzaam oprookte, had helemaal geen geur. Hij bewoog heel traag, zoals je dat zou zien in een vertraagde film, toen ik, ietwat twijfelend op hem toestapte. Maar hij zat dan ook wel op mijn bank. Hij verhief zijn hoofd, haalde langzaam zijn sigaar vanonder zijn besnorde lippen.
Dag jongen, zei hij me met een schorre en krakende stem, hoe gaat het met jou Tejo ?
Ik keek hem erg verbaasd aan. Ik had deze mens nog nooit in mijn leven gezien. Ik geef toe , hij leek op iedere oude man die je wel op extreem oude familieportretten tegenkwam. Die had ik in mijn jeugd ook wel bij mijn familie en ouders gezien. Maar allez, alle gebruinde foto's uit die tijd lijken op mekaar. Straattaferelen, tuintaferelen ..., tableaux vivantes noemde ze dat destijds geloof ik, allemaal oude mensen in pakken en hoeden die er poëtisch gelukkig uit zien. Niet alleen de foto's uit die tijd lijken op mekaar, ook nog eens de personages die erop staan, dat het nu mannen zijn of vertegenwoordigsters van het vrouwelijke geslacht.
Dag meneer, sprak ik bescheiden en met onderdrukte stem zoals betaamd op een kerkhof, ken ik u van ergens misschienst ?
Ik ging aan de andere kant van de bank zitten, en keek hem wat verdwaasd aan. Hij kende immers mijn naam, en ik wist niets van hem. Hij was voor mij een vreemde, ik was voor hem een bekende. Dus wat zou er mis kunnen wezen aan die vraag ?
Ik denk niet dat je me gekend hebt, al zou je me wel kunnen kennen, antwoordde hij in raadsels, en hij legde duidelijk en met een haast krakende stem, de nadruk op het woordje “zou”.
O, ja, antwoordde ik met een onverhulbare glimlach van geboren scepticus, waarom zou ik dat dan ?
Hij keek me langzaam aan, en met een schuifelend gebaar duwde hij zij hoed wat verder omhoog. Zijn gitzwarte ogen werden beter zichtbaar in de maneschijn. Zijn blik ging haast door merg en been. En ik voelde een rilling over mij, een koude rilling, een rilling van herkenning. Ik kon hem niet thuisbrengen, maar ik kende die oude man ergens van. Die man met priemende ogen van koude en kille kool, die kende ik. Ik wist niet van waar of wanneer, maar ik kende hem. Er overheerste me een gevoel van herkenning én een gevoel van verbazing. Ik weet niet waarom, maar het gevoel van verbazing overheerste me, en iets zei me dat ik ooit in relatie tot deze stokoude man moest gestaan hebben. En tegelijk overviel me iets vertrouwds. Ik kan ook niet zeggen waarom, maar ik wist dat deze ontmoeting geregeld was. Geregeld en besproken, nog voor ik er van wist.


Weet je Tejo, zei de grauw bruine man me krakend, heel veel mensen lijden een leven van tien centiemen, terwijl hun leven nen hele frank waard is.
Wel, antwoordde ik met een beetje arrogantie, we leven nu toch al wat jaren van de euro weet u.
Hij reageerde daar niet op.
Jij, jij leid het leven van tien cent., zei hij me droogjes.
Ik voelde me wat geërgerd. Hoe kon hij in godsnaam weten hoeveel mijn leven waard was ?
Bekijk me niet zo kwaad, vervolgde hij tergend langzaam, ik weet wat je denkt.
En, hij zuchtte hoorbaar, ik weet wat je waard bent., vervolgde hij even traag.
In onze tijd, mochten we niet leven zoals we wilden, nu willen jullie niet leven zoals jullie mogen. Jullie draaien het leven op zijn kop. En dat, terwijl er niemand een goede reden heeft om dat te willen doen. Jullie denken alleen maar aan bezit, aan geld, aan roem. Maar niet aan erkentelijkheid en niet aan mededogen, niet aan begrip en niet aan verantwoordelijkheden. De wereld is een harde plaats geworden. Der is geen plaats voor mensen meer, alleen maar voor hun prestaties en bezit. Der is alleen maar plaats voor genieën, niet meer voor gewone mensen. Jij, jij hebt gestudeerd, cum lauda aan de universiteit. En wat doe jij ? Niet bijster veel van wat je geleerd hebt, naar mijn mening.
Bij dat laatste woord probeerde hij zijn stem te verheffen, maar dat lukte hem
Ik schrijf, antwoordde ik droogjes.
Jij schrijft gedichtjes !, reageerde hij op een honende toon.
Denk je daar je leven mee te vullen ? , toornde hij verder.
Ja, dat denk ik wel, antwoordde ik wat geschrokken, ik ben daar goed in.
Maar, reageerde ik even gevat, kunnen we ons even aan mekaar voorstellen misschien ? Ik ben Tejo...
Verbist !, antwoordde hij luid en met het nodige timbre ,ik ken je wel, je draagt immers dezelfde naam als ik !
Pardon, aarzelde ik, zijn wij misschien bekenden ?
Hij berustte even en werd een stuk kalmer.
Ik ben de overgrootvader van je overgrootvader, zei hij, het hoofd buigend, Theodoor Verbist.
Een vonk van herkenning schoot door mijn hoofd.
Ik herkende dus de trekken in zijn gelaat.
Ik herkende zijn krakende stem.
Ik herkende zelfs al de rimpels in zijn gezicht.
En ik herkende zijn trage manier van spreken.
Het waren die van mijn grootvader en mijn vader. En ook die van mij.
Jij zou beter iets doen met dat universitair diploma, schampte hij me na.
In mijn tijd gingen alle ingenieurs werken dirigeren in de Kongo, en ze kwamen rijk terug, geloof me maar ! Blies hij onder zijn snor door. Zijn adem rook naar zijn sigaar, duffig en met weinig smaak. Of rook hij gewoon naar ouderdom ?
Tja, antwoordde ik op mijn gemak gesteld, de Kongo is ook de Kongo niet meer dat het geweest is hoor. De Congo is in volle evolutie tegenwoordig !, merkte ik schamper op, en voegde er schertsend aan toe, maar dat was in uw tijd nog niet het geval zeker ?
In mijn tijd, en in de tijd van mijn kinderen, werkten de mensen, en in de tijd van jouw ouders ook., diende hij mij van repliek, nu tokkelen ze op plastieken toetsenbordjes voorzien van veren, omdat ze anders hun vingers pijn zouden kunnen doen !, hij ging hier duidelijk erg in op.
Dat noemen we nu ergonomie, grapte ik langs mijn neus weg, in een poging het gesprek een andere wending te geven..
Ik noem dat luiheid, kwam hij kordaat terug, luiheid en profiteren van anderen, en bovenal profiteren van de maatschappij. Jij zou het een plicht moeten vinden om je geweten en opgedane kennis samen te brengen, en de wereld te helpen verbeteren door de vruchten van de samenwerking van je kennis en gevoelens voor techniek en communicatie. Daarvoor ben je op de wereld gezet ,en niet om proza te schrijven !
Ik voelde me geschokt door die stormvloed van woorden. Een vraag borrelde even door mijn hoofd. Het was me niet direct duidelijk waar de duiding van die vraag zat, maar hier en daar begon er me toch ergens een klein belletje te rinkelen.
Hij was de overgrootvader van mijn overgrootvader, zei hij daarnet. Met een snelle berekening, kwam ik erop uit, dat hij dan zeker van voor de eeuw-wisseling moest geboren zijn. Niet deze eeuwwisseling welteverstaan, maar zelfs van voor de vorige. Hij dateerde dus van een flink stuk voor de eerste wereldoorlog. Van in de jaren achttienhonderd en nog wat ... Maar , en het gedeelte van mijn hersenen, waar mijn elementairste logica huisde, begon een beetje te protesteren, als hij zo oud was.... De oudste mens waar ik in mijn bescheiden mensenleven van gehoord had was 112 jaar oud ! En naar onze huidige normen zag zij er toen wel stokoud uit in het televisiejournaal. Mijn zoveelste bed-over-grootvader hier, had verdorie nog al zijn tanden. Al waren die nu niet echt meer in onberispelijke staat. Wat ik nu meemaakte paste dus niet in dat plaatje, en evenmin in dat rekensommetje. Een oude man van bijna tweehonderdvijftig jaar zat mij hier dus op te wachten, om mij, op dramatische wijze, danig de les des levens te lezen. Dit kon dus gewoon niet, realiseerde ik me plots. Dit was een macabere illusie,een flauwe grap, of gewoon fantasie. En ook al herkende ik alle trekken in hem van een mogelijk familielid in rechte lijn, ik begon toch een zweem van nattigheid gewaar te voelen betreffende zijn aanwezigheid, en enige argwaan en wantrouwen begon enigszins langzaam in mij te groeien. Want als hij de overgrootvader van mijn overgrootvader was, dan kon hij nu, anno 2008, toch niet meer leven ? Of wat denkt u ? Het plaatje van zijn uiterlijk klopte echter wel. Het pak was gedateerd, en de snor was van een pre-Hitlers model. Het design van zijn schoen met slobkousen en zijn hoed, pasten perfect bij de rest van zijn verschijning, hij kon zo uit een slechte b-film over die periode weggelopen zijn. Maar hoe kende hij mij dan bij naam ?
Mag ik u misschien even vragen, vroeg ik hem een beetje geërgerd , mijn rechterhand omhoog stekend alsof hij de schoolmeester was, maar van waar komt u eigenlijk ? .
Hij keek mij wezenloos aan.
Het leek wel of hij dwars door mij heen keek.

Zijn zwarte blik, recht in mijn ogen, veroorzaakten geen irritatie meer, maar nu wel ijskoude rillingen, veroorzaakt door een besef dat ik op dat ogenblik nog niet helemaal door had. Het was dat, een besef waar ik nog geen notie van had, en alleen maar vage voorgevoelens, wat de oorzaak van deze ijskoude rillingen was. Rillingen die doorheen gans mijn ruggengraat, van boven naar beneden bliksemden en mij van kop tot teen poogden te elektrocuteren. En ik wist eigenlijk op dat moment helemaal nog niet waarom, want ik zag de essentie nog niet.
Ik kom van op en al- tien meter van hier., antwoordde hij schor en kort, een beetje lachend.
Ik keek in het rond. In dit maanlicht, zag ik alleen maar struiken en graven in de directe omgeving. Wat wil je, dit was immers een kerkhof.
Tien meter .... , repliceerde ik hem nog rondkijkend.
Ik keek terug naar hem. Maar hij zat al niet meer op mijn bankje. Hij liep er al een paar meter van weg, richting graven. Ik wou hem, geërgerd als ik me voelde, toch nog even van repliek dienen en achter meer details vragen. Dus ik stond op en ik liep even achter hem aan.
Een stap of acht verder stopte hij.
Ik hoorde hem een zuchtend lachje tussen zijn dunne lippen uitpersen. Hij keek wat schuin naar mij toe.
Honend wees hij met zijn wandelstok, en met zijn andere hand op de rug, naar een vrij rijkelijk arduinen praalgraf, dat wel al betere tijden gekend had.
Ik volgde zijn wenk en keek naar het graf.
Wel, het was vrij groot, maar niet echt zo groot om het impressionant te noemen.
Mijn blik dwaalde over het graf, dat beschenen werd door een behoorlijk helder maanlicht. Ik zag mos en grassprieten tussen de groeven groeien. Mijn blik gleed verder over het geribbelde graniet dat heel het graf bekleedde. Verdorde bloemen staken in de al even arduinen vazen. Het leek wel of er al eeuwen geen mens meer dat graf opgekuist had. Ik bekeek het graf verder, en met meer aandacht dan ik zou verwacht hebben. Net op het moment dat ik cijfers en letters op de grafsteen ontwaarde, hoorde ik hem uit de verte roepen : Kijk goed uit uw ogen !
Net op dat moment viel mij ook op de samenspel van letters en cijfers.
Bovenaan stond er : Theodoor Verbist , 1808 - 1879
Ik voelde opnieuw die ijzige rilling door mij heen lopen.
Ik keek rond.
Hij was nergens te bespeuren.
Ik keek terug naar de grafzerk, dit was een familiegraf.
Er lagen nog vier andere Verbisten.
Inclusief mijn grootvader, die ik nooit persoonlijk gekend heb.
Waar zat ik nu, ik die niet eens wist dat er “Verbist”-en op dit eigenste kerkhof lagen. Ik was hier immers een inwijkeling.
Op dit kerkhof, waar ik zo vaak kwam.
Ik had er met de vogeltjes gesproken.
Ik heb er soms met mensen gesproken.
Nu, .... nu heb ik er zelfs met de doden gesproken.

Toen ik 's anderendaags wakker werd, samen met mijn geliefde, had ze niet eens gemerkt dat ik een deel van de nacht op het kerkhof doorgebracht had. Na die heldere nacht, leek de dag zwaar bewolkt. Het verhaal dat ik gisteren niet geschreven kreeg, vloeide nu als het ware vanzelf uit mijn pen. En ik voelde mij, onbegrijpelijk, gewoon een heel stuk rijker.
Ik weet niet of ik die heldere nacht, een spook uit het verleden bejegend ben, of alles gewoon een droom was, die ik, half ingedut, op die bank achter op dat kerkhof, gehad heb.
Ik heb mij voorgenomen om toch maar eens naar die vacante betrekking van assistent buitenlandse betrekkingen van het rode kruis te solliciteren, waar een goede vriend in de Limburg mij onlangs attent op maakte, nog voor ze in de media kwam. Misschien zie ik zo wel een stuk van de wereld. Misschien ziet een stuk van de wereld mij wel zitten ?
Ik weet het niet.
Ik zal het nooit weten.
Wat ik wel weet , is dat ik nu, al is het maar een paar keer per jaar, het graf van de Verbisten van ons dorp, waar trouwens nog één plaatsje onbezet bleek te zijn, een beetje onderhoud en opkuis. En het, af en toe, ook al is het s' nachts, een respectvol bezoekje breng.
Want je weet immers maar nooit, hé ?

maandag 11 augustus 2008

Heuveltjes

De heuveltjes van Jessica glooiden voor mijn neus.
Haar blanke borstjes tekenden mooi al tegen de donkerblauwe lakens, en haar perfect ronde tepeltjes priemden recht omhoog in de lucht. Ze lag daar met een smachtende blik en half gesloten ogen omhoog te staren, met haar hoofd op een stuk of drie kussens, alsof ze droomde. Een stille zucht ontsnapte aan haar bloedrode en bloedmooie lippen. Haar gouden lokken golfden zachtjes naar haar schouders, en de rode roos, die ik haar achter de oren had geschoven, contrasteerde op een schitterend manier met haar kapsel en de roze kleur van de kussenslopen. Ik zocht het juiste kader in mijn zoeker en drukte verschillende keren achter elkaar af. Weer een mooi geslaagde serie naaktfoto's.

Jessica was het gedroomde model voor elke fotograaf.
Ze had de gedroomde présence, het gedroomde figuur en de juiste proporties.
Bovendien bezat ze de ingenieuziteit en het inzicht om elke foto, tot een geslaagde foto om te toveren. Ze begreep wat de fotograaf wou, ik dus, en ze had voldoende inzet om ook ideeën van haarzelf naar voor te brengen, en creatief mee te werken in elke fotoshoot. Ook als deze buiten in oude gebouwen of in open lucht plaats greep. Ook als er leder, zweepjes en handboeien bij te pas kwamen. Of exotischer hardware. Jessica was een heel erg slimme vrouw, en bovendien een vrouw met fantasie. En de ambitie om, in de mate van het mogelijke, die fantasieën te verwezenlijken. Het wezenloze aan haar was, dat ze er uitzag als de levend geworden droom van elke man, en ze bovendien nog ontzettend intelligent én ruimdenkend was. En net daardoor, was ze misschien ook een beetje de ultieme vrees van elke man. Al moet ik zeggen, ik had daar nooit geen last van gehad. Integendeel.
Ik genoot van elke ontmoeting met haar. Ze was echt bijzonder intelligent. Je kon mateloos met haar filosoferen over hedendaags politiek, over sociale vraagstukken van gedachten wisselen, en de werken van Chopin vergelijken met de stukken van Beethoven en doordrammen over jazz en hedendaagse muziek. Ze kende hele stukken van Shakespeare, en kon uren doordrammen over de werken van Picasso. En vermits Picasso mij ook boeide, en ik ook van grote klassiekers hou, hadden we heel wat om over van gedachten te wisselen. Bovendien, Jessica reed ook motor. Net als ik. Al was het niet zo lang. Ik reed al ruim dertig jaar met de motorfiets, toen zij nog dertig moest worden. Ik reed al bijna dertig jaar met het fameuze Duitse merk, zij met een Japanse viercilinder racer. En toch verstonden we mekaar. En de reden waarom we mekaar verstonden, noemt ambitieuze fijngevoeligheid. Hoe erg ik dat ook vond. Zij had de ambitie om via mij, bij grotere fotografen binnen te geraken, en op dat moment al voorzien te zijn van een mooie serie foto's in haar portfolio. En ook had ze de ambitie om plezier te hebben. Ze had dertig jaar eerder dan ik, begrepen, dat het leven kort is. En ze wou plezier hebben, elke dag als het kon. Tis eender welk plezier. Want je kan plezier hebben in heel fijn gevoelige dingen, in alle dingen die we als kunst omschrijven, en in een brede waaier van zowel culturele, als fysieke, sportieve aspecten van het leven. Ze wou leute in het leven, eender welke leute, en ze wou vooruit. Dat was haar ambitie.
En wat was mijn ambitie, vraagt u zich af ? Als u zich dat afvraagt, dan kent u mannen niet goed. Natuurlijk wou ik haar. Natuurlijk wou ik haar in mijn bed. Natuurlijk wou ik mijn paal in haar rammen. Zo vaak ik kon. Natuurlijk wou ik haar telkens weer volspuiten met het vocht dat uit mijn kloten gespoten zou komen, en tijdens mijn orgasme mijn fluit zou verlaten. Natuurlijk wou ik mateloze sex met haar ! Ik ben immers ook maar een man van vlees en bloed ! En zij was dus ook een heel lekker wijf. Maar ja, natuurlijk wou ik ook wel mooie foto's van haar maken. Want in elke foto zit een stukje van je eigen ziel. En een stukje ziel van je model. Zo is elke foto, dus eigenlijk een kindje. En kindje van de fotograaf, en zijn model. En fotograferen is dus kleine kindjes maken.
Het spreekt voor zich. Jessica en ik, wij vonden het goed met mekaar. En ja,natuurlijk neukten we samen. Vaak tot het al terug licht werd. Het waren sprookjesachtige nachten. Telkens als ik mijn lading in haar lossen kon. En zien hoe ze genoot. Merken hoe nat ze werd. En voelen hoe ze haar vocht verloor, wanneer ze zelf de controle over de omvang van haar orgasme verloor. Eigenlijk is het heel bizaar. Op de moment dat je volledig in iemand wil opgaan, word je pas eindeloos egoïstisch. En dan heb je de mooiste orgasmen. Ook Jessica. Ook ik.
Ik was steeds erg blij als ik haar voor mijn camera kreeg. En steeds had ik ideeën die ik met haar wou uitwerken. Zo maakte ik eens een erotische fotoreportage van haar in de rozentuin van het Mechelse park. Der zijn zeker mensen die ons bezig gezien hebben, maar het zullen er niet veel zijn geweest. Vooreerst is die rozentuin erg groot, het zijn er zelfs twee. Maar bovendien is die gesegmenteerd in aparte vakken, die een soort van onderverdeling in de rozensoorten voorstelt. En Jessica harmonieerde steeds zo mooi met al wat rond haar bestaat. Dat het nu een roos of een cactus is, een fluwelen laken of een jutte zak is, en lederen salon of een rieten stoeltje is, of ze nu in een Ferrari of in een Dafke zit, en of ze nu in een rozentuin stond te pronken of in een bouwvallige ruïne van een of ander slot.
Elke foto van haar was een belevenis. Elke fotoserie een avontuur. Nachten met haar een openbaring. Zeker als er speelgoed bij kwam kijken. Een tijd met haar doorbrengen, hoe kort die tijd ook was, was steeds zeer intens leven. En dat is het nog steeds. Al maak ik nu al bijna drie jaar foto's van haar, steeds vliegt de tijd. Een avond is zo om. En of het nu om foto's te maken was, om te neuken, of gewoon om het gezelschap, met haar vliegt de tijd. En dan pas merk ik pas hoe oud ik word. En dan zeg ik haar dat ze haar tijd beter met een jonge dekhengst kan verdoen, dan met een oude geile zak als ik. En dan lacht ze. In heel wat dingen ben ik dan toch beter dan heel wat andere jonge geile gasten, zegt ze me dan. En ze meent dat dan. Zelf voel ik me vaak als een echte verdoemde don Don Quichote, die vecht tegen de windmolens van het leven en een begriploze, egoïstische en overdreven commerciële samenleving. Maar zij doet me dat telkens even vergeten. Waar Don Quichote’s waandenkbeelden, de imaginaire reuzen waren, die hij in windmolens zag, zo is mijn waandenkbeeld een leven zonder haar weer te zien. Want aan Jessica trek ik mij op. Het zijn die zeldzame mooie momenten, die het leven draaglijk maken. Die gedachte schiet vaak door mijn hoofd, en meestal is dat op het moment dat ik een shot insuline in mijn lijf schiet. Want dan explodeert alle agressie in mijn hoofd. Wat baat het alles, denk ik dan.
Maar dan bezie ik een foto van haar, die op mijn computer, als achtergrond fungeert.
En dan licht alles op.
Even toch.
Door een foto.

vrijdag 8 augustus 2008

Vogelen maar ...

of hoe ik op een kerkhof met vogeltjes sprak


Ik ga wel eens een wandelingetje doen.
In de stad, in een park, gewoon wat rondkijken.
Naar het schijnt is dat bovendien goed voor je fysiek.
Dus das mooi meegenomen.
Maar ik speel graag een beetje vals.
Een aantal jaar geleden zijn we immers verhuisd.
We wonen nu ergens buiten de stad.
En das een flink eind.
Dus ik ga nog wel eens wandelen in de stad, of in het park.
Maar ik speel dan een beetje vals.
Ik durf wel is de wagen nemen.
Of zoals vandaag, het openbare vervoer in de vorm van de bus.
Dat scheelt.
En ik neem graag het openbaar vervoer tot in de stad.
Je komt daar is mensen tegen.
En ik ontmoet graag mensen.
Niet echt om er lange filosofische babbels mee te doen, al heb ik graag een al dan niet vluchtig gesprek met ze. Soms wissel ik wel eens enkele woorden met een mede passagier, soms zelf hele zinnen. Vaak is dat dan over alledaagse en banale dingen. U weet wel, het weer en het nieuws. Neen, niet alleen daarom neem ik graag het openbaar vervoer, ook omdat ik graag mensen gadesla. U weet wel, mensjes kijken.
Dus, ik rij wel eens bus.
De bushalte is op wandel afstand van mij thuis, dus doe ik al even een kleine wandeling tot daar. U weet het nog wel, das goed voor onze fysiek. Naar het schijnt.
Maar vandaag had ik een beetje pech.
Het zat me even tegen.
Dat heeft iedereen wel eens voor.
Toen ik de halte op minder dan honderd meter genaderd was, zag ik de bus wegrijden.
Even twijfelde ik, zou ik toch naar de halte gaan, of rechtsomkeer maken ?
Ik vertraagde even, en besloot dan resoluut voor het eerste te kiezen, ik was nu toch onderweg met het voornemen een tijd het huis aan mijn vrouw te laten, dit voorval was niet van dien aard om op dat voornemen terug te komen. Dus ik begaf me naar de bushalte. En ik bekeek even de uur regeling. Twee maal per uur een bus. Een snelle rekensom leerde me dat er dus over een kleine dertig minuten een volgende lijn bus zou passeren. Nu was ik niet direct zinnes om een half uur bij dat paaltje te blijven staan. En als een ijsbeer over en weer lopen zit eigenlijk niet in mij. Ik ben immers eerder een brombeer.
Zei ik u al dat de bushalte zich naast een kerkhof bevind ? Wel, dat is dus zo. Het leek me een kleiner kerkhof, echt onze kleinere deelgemeente als de onze waardig. Ik had er nog nooit een voet binnen (of is het op) gezet, en deze kleine tegenslag gaf me plots kans en tijd om aan deze tekortkoming te voldoen. Dus ik stapte op dat kerkhofje af. Ik merkte dat er een gemetste ommuring rond gebouwd was in oude donkerrode bakstenen. Aan de ingang was dat muurtje hoger. Een grote stalen poort verschafte toegang tot het kerkhof. Mooi smeedijzer en goed onderhouden. Ze had duidelijk dit voorjaar een schilder beurt gehad. Ik opende dat poortje en stapte de gewijde grond op.
Ik wou dat ik iets kon zeggen als “Gewijde stilte viel over mij” of zo, maar neen, dat gebeurde niet. Echt niet. Ik was er haast een beetje door teleurgesteld. Het geluid dat van voorbijsnellend verkeer en de verder weg gelegen spoorweg kwam, werd helemaal niet gedempt. Dus helemaal geen stilte te bekennen. Ik slenterde over het kerkhof. Van de ene hoek naar de andere. Tussen de graven door, soms over kleine verharde wegjes, soms over aarden paadjes. Een eindje verder merkte ik op dat, aan de achterste rand van het kerkhofje, een partijtje struiken met een paar bomen stond, en dat dezen geflankeerd werden door een klein stukje gras met een bank of drie op. Vermits ik nog ruim twintig minuten had, en me best even wou zetten voor korte periode, besloot ik die richting uit te wandelen. Ik doorkruiste dus het kerkhofje en nam een paar namen opnieuw in me op. Wel wel. Erg veel Jakobussen lagen er hier. Sommigen onder de groen zoden, sommigen onder eenvoudige zerkjes, maar enkelen zelfs onder een heus praalgraf, die eigenlijk mini-kapelletjes waren. Duidelijk een grote familie die zich ooit in betere tijden, aan beide kanten van de maatschappij bevonden had. Armer en rijker. Wat waren deze rijkeren dan hier meer dan de armeren, vroeg ik me mijmerend af ? Ik verliet het kleine paadje om een groter wegeltje in te slaan, richting rustplek. En ja hoor ook hier lagen een paar Jakobussen's op hun laatste plekje. Voorwaar een grote familie.
Er vlogen vrij veel kleinere vogeltjes kwetterend over het kerkhof. Dat merkte ik al eerder op. Ze fladderden er op los dat het een lieve lust was. En hoe dichter ik bij het parkje kwam, hoe meer het me opviel. Ze hadden er duidelijk zin in. Nu ken ik echt niks van ornithologie en aanverwante leren hoor, ik ben echt geen vogelkenner. Maar ik dacht nu echt niet dat het ordinaire stads mussen waren. Alhoewel, ik zei reeds, ik ken niks van vogels. Ik kwam aan in het parkje en merkte dat het zeer goed onderhouden was. Overal was de zoom van het grasperkje mooi bijgesneden, het gras kort getrimd en de borduren mooi geschoffeld. In het geschoffelde gedeelte hielden de vogeltjes vrij spel. Ik vermoedde dat er, net door dat schoffelen, flink wat kleine insecten en ander ongedierte boven gekomen was,en ze zich er luidkeels aan te goed deden. Ik aanschouwde dat schouwspel op een kinderlijke wijze, en zette me neer op de tweede bank. Het leek me evident niet op de eerste bank te gaan zitten, vermits net die vogeltjes er een en ander op gedeponeerd hadden, waarmee ik nu niet echt nader kennis wilde maken.
Ik vleide me dus neer op de middelste bank en liet een bedeesde zucht. Ik aanschouwde het tafereel. Ik zat in een mooi perkje, goed onderhouden en op dit moment een paradijs voor vogeltjes. Een dartel gefladder omringde me en een ijverig getsjilpt omringde mij tegelijkertijd. Verschillende vogeltjes omringden me. Sommige waren kleiner, en hadden een veelvoud van bruine schakeringen, anderen waren iets groter en droegen een eenkleurig zwart uniform. Sommigen hadden zelfs een gele bek. Maar allen hadden ze gemeen dat ze ijverig bezig waren met het vergaren van alles en nog wat. Op nog geen drie meter van mij zat een kleiner vogeltje dat aan een takje aan het trekken was. Het trok en sleurde er maar aan, maar het had zich duidelijk mispakt in zijn werktuig. Vergeleken met hem was het takje enorm, en in mijn ogen duidelijk te groot voor zijn formaat. Het trok en rukte eraan, probeerde ermee weg te fladderen, maar het lukte hem maar niet. En hoe meer moeite hij deed, hoe zenuwachtiger hij werd. Ja, viel me op, ook vogeltjes kunnen zich duidelijk ergens kwaad in maken. Nog thans was er aan kleinere stukjes takjes geen gebrek. Onder het struikgewas lag er legio kleine en grotere takjes,het resultaat van een duidelijke snoei. Maar dat gevleugeld vriendje daar, dat trok en sleurde maar dat het een lieve lust was. Aan een takje dat niet wijken kon en wou. Ik had er medelijden mee, en tegelijk eerbied en respect voor de inspanningen die hij deed. Hij zou het niet gouw opgeven.
Probeer het eens met een kleiner takje, zei ik hem stilletjes.
Het vogeltje hield even op met trekken. Het keek me even aan, je zag hem gewoon denken, en begon dan terug met volle overtuiging aan dat stokje te trekken.
Er liggen daar toch wat kleinere takjes, probeerde ik opnieuw, die kan je zeker beter meester dan deze.
Opnieuw stopte het vogeltje even met zijn activiteiten.
Het keek me even doordacht aan met een onderzoekende blik.
O, zei hij, meneer weet het beter.
Excuseer, zei ik even geschrokken.
Ik wist niet dat u kon spreken, voegde ik er schoorvoetend aan toe.
Ah zo, gaf het diertje me van repliek, u weet niet dat vogels kunnen spreken, maar u veronderstelt wel zomaar dat deze twijg niet voor mij geschikt is?
Oei, excuseer, was al wat ik er kon uitbrengen. De dierenwereld zit ook raar in mekaar, dacht ik plots.
Ja ja, antwoordde het vogeltje dat nu pas goed op dreef leek geraakt, zoals mijn oude vader vroeg zei, drek en excuses, dat hebben we allemaal, maar met het verstand is dat wat anders !
Dat gaat op voor vogels én voor alle beesten, voegde hij er nog aan toe.
Ik was even op mijn tenen getrapt, dat beest noemde mij dus een dommerik !
Ja maar, probeerde ik opnieuw, je hoeft toch niet veel verstand te hebben om te zien dat dat takje veel te zwaar voor je is. Je gaat dat nooit kunnen tillen beste vriend !, herpakte ik me met een glimlach.
Kijk maar is aan !, riep mijn gevleugelde vriend uit, Weer een mooi voorbeeld van verkeerde deductie !
U denkt gewoon van “zie de Feltie zit eraan te rekken, dus wil hij ermee gaan vliegen”, maar u zit mooi fout meneer ! Ik wil der helemaal niet mee gaan vliegen ! Toch niet met heel die stok ! Zo dom ben ik helemaal niet ! Maar neen, das weer een treffend voorbeeld van hoe eigenwijs mensen kunnen zijn ! En hoe bijziend ! Ik wil gewoon een stukje schors van dat takje trekken omdat daar een dikke larve onder zit, die ik toevallig lekker vind ! Mag ik misschien ! Maar neen ! U moet u er zo nodig mee moeien ! Wie denkt u wel dat u bent ? Meneer allesweter misschien ? Meneer niksweter, dat zal het eerder zijn !
Hij moest even adem halen achter deze litanie.
Ik viel echt in verbazing na deze scheldpartij.
Uw vader heeft u duidelijk geen beleefdheid bijgebracht, bracht ik er schamper een beetje kwaad uit.
Meneer is duidelijk niet geïnformeerd hé, reageerde Feltie duidelijk geërgerd, bij vogels brengt de moeder de kuikens beleefdheid bij meneer, niet de vader ! Maar mijn moeder is vroeg moeten gaan meneer, omdat ze door een flippende mens geschoten en de nek omgewrongen werd. Zo ben ik groot geworden zonder moeder en dus zonder beleefdheid ! Tevreden met dat antwoord ?, schold hij me in een teug mijn huid vol.
Nou, zei ik nog een beetje meer geërgerd, dan heb ik mij vergist.
En het spijt me oprecht., zei ik hem, ik ken misschien niks van vogels af, maar wel iets van fysica. En dat zei me al dat dat stokje te zwaar voor u was. Sorry hoor. Ik wens u nog smakelijk eten verder !
Mijn gevederde praat gast keek me even met een schuin hoofdje aan. Hij leek me even diep na te denken. Of binnensmonds te zitten mompelen.
Meneer weet ook wel niet wat honger hebben is hé !, floepte hij der uit.
Ik heb overdreven zin in die made, ok !, en ik zal ze hebben ook !., zei hij me met de nodige allure.
Ga vooral uw gang, zei ik een beetje grinnikend, ik lust geen rupsen !
Het vogeltje keek even schuin naar zijn takje.
Blijkbaar merkte hij dingen op die ik niet zag, of vanuit mijn zitpositie gewoon niet zien kon.
In een flits stond hij terug bij het stokje, sprong er gezwind bovenop, en met een knik van zijn bovenlichaam had hij een grote bleke vaalgroen made vast.
Ze kronkelde met angst voor lijf en lede in zijn ranke snavel. Help ! Help !, riep ze luid, terwijl ze geplet werd door de scherpe bek op Feltie's kop.
Hij sloeg zijn hoofd helemaal naar achter en hoepla, de made verdween in een keer naar binnen.
Hij smakte luid en schudde even het hoofd.
Nou, zei ik, dat smaakte, het zag er zelfs voor mij een lekkere rups uit ! , ik probeerde zijn sympathie een beetje terug te winnen, en het gesprek, na die maaltijd, terug op gang te krijgen.
Maar in plaats daarvan vloog hij op en landde, haast direct daarna, op de rugleuning van de bank naast mij.
Meneer niksweet leer het niet he !, schold hij plots terug, Ik zei reeds dat het een larve was, een larve van een zilvermot om precies te zijn, die zijn pas echt lekker ! Maar neen, meneer ziet nog niet het verschil tussen een rups en een made ! Tis erg gesteld met de kennis van de tweevoeters ! Waar moet dat nog allemaal naartoe ?
Uit blik op mijn horloge merkte ik plots dat mijn bus ver komen moest.
Ik stond op, en groette hem beleefd, Ik wens je nog een goede dag meneer de vogel, zei ik hem, maar ik heb nog een bus te nemen.
Terwijl ik van hem weg begon te stappen, hoorde ik hem roepen.
Maar ik ben verdomme helemaal geen meneer ! Ik ben een dame !
Stommerik !, voegde zij er snauwend aan toe.
Zij liet, in zijn volle woedeaanval, een groot pak stront op de bank vallen.
En ja, plots snapte ik waarom er steeds minder vogels, in onze wereld, hun plaatsje vinden.

dinsdag 5 augustus 2008

Over naaldjes en prikjes ...

De prik deed gotverdomme pijn.
Ze doen altijd pijn, die smerige prikken.
Hij, of zij die zegt dat ze het niet voelen, geloof me vrij, die liegen.
Liegen is op dat moment al hun tweede natuur geworden.
Ze liegen erover, omdat ze zelf hun hele leven al voorgelogen zijn.
Dus waarom zouden ze zelf ook niet lhun eigen leugens als waarheid verkopen ?
De wereld hangt immers aan elkaar van de leugenaars, dus waarom zou je zelf nog de waarheid willen spreken ? Je bent immers niet meer dan het zoveelste kuddedier, dus lieg je gewoon gezellig mee met de anderen, je ganse leven aaneen. Niet ?
Wel, ik denk er wel even anders over, maar dat gebeurt me wel vaker.
Neen, de prik deed verdomme pijn.
De naald dreef zich een weg in mijn vlees, en er ontploftte een kleine kernbom in mijn hersenen. Een vlammende superhete tong van vuur, likte aan agressie, haat en aan de meest destructieve gevoelens die ik in mijn hoofd en in de rest van mijn lijf had.
Ik hoefde zelfs niet op mijn vinger te drukken, om een grote bloeddruppel te voorschijn te toveren. “Toveren”, die is goed zeg ! De trukkendoos van de diabeet ligt nu in de winkel ! Kortingsbon binnenkort in uw Flair !
Zoals steeds weer, vond de druppel haar weg naar de teststrook.
“Piep” zei het blauwe ding.
Ja, in de wereld van de diabetespatienten kunnen toestellen praten.
Ik weet het, het lijkt u misschien science fiction, maar het is zo hoor.
Dat toestel zei nu dus voor de tweede keer “piep” , en kijk, nu vertelde het me zelfs op de display dat mijn glycemiewaarde 154 was. De techniek staat waarlijk voor niets. Ja, het leven van een diabeet heeft iets van een ondraaglijke lichtheid en mateloze luciditeit in zich. Het speelt zich volledig af tussen twee piepen. Al is de afstand tussen twee piepen niet steeds al even groot. En al is die luciditeit niet steeds iets om opgetogen over te worden
Nu, die waarde vertelde me, als ik in mijn tabel keek, dat ik een bepaalde hoeveelheid insuline moest inspuiten. Nu waren dat twaalf eenheden. Na deze hoeveelheid afgesteld te hebben op de pen, dreef ik dus weer opnieuw, en met de nodige doodsverachting, een naald in mijn lijf. Deze keer wel niet in mijn vinger, maar wel in mijn onderbuik. En opnieuw voelde ik die tong van vuur her en der de binnekant van mijn hoofd aflikken na een oorverdovende detonatie. Ja, diabeten moeten wel verdomde sm-freaken zijn. Anders maak je toch geen speldenkussen van jezelf ? Tik, deed de pen. Dat betekende dat de afgestelde hoeveelheid geinjekteerd was.
De seremonie van elke diabeet was hiermee gedaan.
Of toch niet. Ik moet nog snel mijn waarde noteren in een dagboekske.
Snel is hioer het sleutelwoord, snel, voor je het vergeet.
Want je vergeet het liefst snel.
Iedere diabeet herkent dit wel; of toch, iedere diabeet die zich inspuiten moet.
En ik denk weeral foert.
Ik denk foert, elke keer als ik mijn pennen terug in de kast leg.
En vier keer per dag haal ik ze opnieuw uit die kast.
Want een mens moet verder.
Zegt men me.
En doe ik dan maar.
Al is dat niet steeds met even veel goesting.
Moest ik zo vaak neuken als ik naalden in mij drijf, dan zou mijn fluit een wereldwonder zijn.
En ik een ster.
Een neuk-ster.
Ze noemen dat pornoster, denk ik.
Al heb ik daar geen ondervinding in.
De Humo ligt voor mij op tafel.
Hij ligt open op pagina 135.
Mijn oog valt op Goedele Liekens haar vaginavoordeel.
Je krijgt haar boekje voor een prikje.
Bij de Standaardboekhandel.
Juist, ja.
Voor een prikje....

maandag 4 augustus 2008

Om den brode

Frieda zong in een groepje.
Niks speciaals zult u zeggen.
Twee van de vier gasten die haar begeleidden kwamen uit Tremelo.
Daarom noemden ze zich, Frieda en de Tremeloos.
Ik beken, weinig origineels in die naam.
Van die andere twee gasten, was er een van Booischot en de andere van Muizen.
Dacht ik.
Der werd vertelt dat Frieda ze alle drie had binnen gedaan.
Alle drie, behalve die gast uit Muizen.
Nu zult u opnieuw zeggen, das niks speciaals.
En dat is ook zo.

Zeker als u weet dat dit alles zich situeerde in begin jaren zeventig. De goddelijke flower power was in, destijds. De tijd van het gelukzalig leven. De tijd van make love not war. De tijd van de Beatles en de Stones. De tijd van ongebreidelde sex. De tijd van onze revolutie. De tijd waarin je nog ongelimiteerd kon experimenteren met alle drugs. De tijds toen ze nog voor geen aids gehoord hadden.
Frieda is me eens op een blauwe Maandag destijds, komen vragen of ik niet wat teksten voor hun muziek zou willen schrijven. Ja, lawaai en luide klanken konden ze wel produceren. Maar daar dan nog eens woorden aan toevoegen, neen, dat ging hun petje wat te boven. Zeker als ze eigen nummers zouden willen schrijven. Met de lyrics van covers hadden ze het duidelijk minder moeilijk.
En, gezien Frieda’s bevallige verschijning in die korte en fleurige mode van toen, en gezien het feit dat ik haar zeker ook wel eens wou binnen doen, kon ik natuurlijk ook geen neen tegen dat kind zeggen. Dus zo kwam het, dat ik ook voor een stukje dan, lid werd van Frieda en de Tremeloos. Al was ik toen nog van Mechelen. Nu ja, Frieda wist dat ik wel eens stukskes schreef, en dat ik af en toe in een romantische bui wel eens een gedichtje durfde neerpennen. Ze had er eens een van gelezen, en ze wist dat dus nog. Dan mocht een stroofje en een refreintje schrijven toch geen probleem wezen. En natuurlijk hapte ik toe. Dus ik vroeg grijnzend aan Frieda hoe ze dacht me te vergoeden voor bewezen diensten. Wat er tegenover mijn breinbrekend werk zou staan. En zo simpel was het toen dus, want zo deed ik Frieda binnen. Voor de eerste keer. Voor mij dan. En er zouden nog meerdere keren volgen. Voor iedereen van de band.
Dus zo begon ik voor de Tremeloos te werken. En mijn paal in Frieda te steken. Want Frieda was een heel lekker wijf. Met een wreed lekker lijf. En nog meer goesting als ik. Wat zeg ik, meer goesting als alle gasten in de band samen. Behalve die gast van Muizen dan. Want die was niet in Frieda geintresseerd. Alleen in het zuipen achteraf. Hij hield meer van de fles dan van zijn fluit. Eerst bier, net als iedereen, dan sterke drank. Bij ons noemen ze dat korte drank. En tis inderdaad korte drank. Ik weet dat ik hem eens een fles Ricard op iets meer dan een half uur soldaat weten maken heb. Das kort. En eigenlijk denk ik, dat op een bepaalde manier, daar de miserie begonnen is. Er zat een buitenbeentje bij de band. Eentje die je eigenlijk niet vertrouwen mocht in een tijd van flower en power. Jannetje miste wel geen kutje, maar wel de aandacht die de kut aan anderen gaf. En telkens hij de kut miste, deed hij een nieuwe fles open. Om alle misverstanden uit te sluiten, ik heb het dus over de kut van Frieda. En over Janneke uit Muizen. Hij drumde. Met stokken kloppen kon hij goed.
Dus ja, Frieda neukte dus iedereen. Met goede vrienden mag je neuken, zei ze me eens, zo houd je ze als goede vrienden. Ze dacht er eigenlijk helemaal niet genuanceeerd bij na. Ze vond het gewoon leuk. Niets zo leuk als klaarkomen, zei ze me. Niets zo intens ! En das waar, Frieda kon klaarkomen. Als een fontein. En dat zie je niet vaak, een vrouw die spuiten kan als een man. Schrijf daar is een liedje over, commandeerde ze me met hij wijsvinger in de lucht, en een brede glimlach. En dat deed ik. Met heel veel plezier. Het nummertje noemde “schuim op men lippen”, en de bas en de drumpartijen die erin zaten, deden vensterglas springen. Ik weet de tekst al lang niet meer, maar ik herinner me de discuties nog wel een beetje. Frieda vond dat er kut had moeten staan in plaats van lippen. Ik dacht bij het schrijven van het nummer aan een schoon gevuld pintje, Frieda aan haar schuimende kut. Ja, Frieda is er nooit vies van geweest. Onnodig te zeggen dat deze song nooit een hit is geweest. Wat wel van “de pater zijn kont” kon gezegd worden. Het is welgeteld drie keer op de radio gedraaid, en er zijn geloof ik achthonderd exemplaren van verkocht. Maar dat kwam alleen maar omdat Frieda toen ook nog eens de manager van een andere groep neukte, die iets voor haar wou terug doen. Het werd een 68 toeren plaatje, met twee a-kanten. Er stond twee keer hetzelfde liedje op, omdat de rest van het repertoire niet geschikt voor distributie gevonden werd. Maar een manager neuken kan dus opbrengen. Zeker als je een mooie vrouw bent en er pap van lust. En daarna was er van de Tremelooos al geen sprake meer. Al wisten ze het zelf niet.
Maar de onenigheid begon eigenlijk veel vroeger.
Vanop dat na-de-repetietie-feestje van de 21ste juni. Ik weet het jaar niet meer, maar twas ergens achteraan in de zeventiger jaren. Zoals gewoonlijk bracht ik niet meer als een schrift mee naar de repetitie, een schrift en een pen. Soms ook twee pennen, voor het geval ik er een zou kwijt spelen. Gilbert, de toetsenman, had steeds een bak bier bij. En janneman een stuk of drie flessen straffer spul. Erik bracht steeds genoeg sigaretten voor iedereen mee. Zijn ouders hielden een tabacszaak open, vandaar. En daar is de zever begonnen. Ik zat in mijn schrift wat met woorden en rijmen te spelen, dus ik heb het niet echt zien beginnen. Ik lette niet op, omdat Frieda op een moment Gilbert zat te pijpen, terwijl die een flesje bier naar binnen aan het gieten was. Ik hoorde haar duidelijk zuigen en mompelen. En tussen twee luide boeren door, hoorde ik Gilbert ver zijn hoogtepunt bereiken. Plots zat de Jan er boven op. Hij sloeg een fles likeur stuk op Gilberts gezicht. Het werd een handgemeen van jewelste, terwijl Frieda de lul van Gilbert in haar mond hield. En het ongelofelijke was, dat ze steeds maar blijven beweren is, dat, ondanks de slagen en de verwondingen, Gilbert nog in haar mond geschoten had ook. Hoedanook, we hebben ze alle twee van mekaar moeten sleuren. En maanden lang was er geen repetitie. Maar toch wist Frieda het groepje bijeen te houden. Met haar kut. Maar de eerste barsten zijn toen ontstaan.
In die paar weken zonder repetitie heb ik vele dagen met Frieda doorgebracht. En vele nachten. Ik merkte toen heel goed dat het niet ging blijven duiren. Maar zij dacht er anders over. Frieda dacht echt dat je alles met neuken kon oplossen. Van de kleinste meningsverschillen, tot huizenhoge problemenen. Van een d-t fout, tot uitgeslagen tanden. Bij Frieda was alles zeer eenvoudig, plezier maken was de essentie voor haar, en als het even tegen zat, neuken, totdat er terug plezier kon gemaakt worden. Ik heb in die periode veel met haar gepraat. Maar misschien net niet genoeg. Verdomme, ik heb veel met haar geneukt. Als ik de derde keer op een uur niet meer kon, nam ze mijn lul vast en sprak ze er tegen. Als jij niet overeind komt, dan ga ik op een ander. Toen was ik jong, dus hij kwam overeind. Maar ja, ze ging dus evengoed op een ander. En het bleef niet bij ene keer. Het klonk eigenaardig, zij hield de groep bijeen, maar zij was eigenlijk ook de katalysator van de onvermijdelijke breuk ervan. Ik denk wel niet, dat ze dat ooit begrepen heeft. Maar godverdomme toch, neuken kon ze als geen ander. Ze kon je lul behandelen met haar mond, tong en vingers, en hem tot bedaren brengen door er op te knijpen, net onder zijn eikeltje. Om hem daarna tegelijk met je prostaat te bewerken, zodat je tot tegen het plafond schoot. Er is geen enkele vrouw wiens kut zo nat kon worden als die van Frieda. Dan toch niet in de rij vrouwen die ik gekend heb. En der is geen één vrouw wiens kont zo graag door lul opgevuld werd al die van Frieda. Wat een kont ! Wat een kut ! Allemensen ! Wat een vrouw !
Het groepje floptte.
Afgunst en nijd hebben nooit lang samen muziek gemaakt.
Alleen maar kort, en erg luid.
Net als de Tremeloos.
Het werd even stil rond Frieda.
Zelf verhuisde ik, en kwam in andere milieu’s terecht.
Frieda geraakte aan de drugs.
En Frieda raakte ook nog eens in de prostitutie.
Je moest toch iets doen om aan je dagelijks brood te geraken.
Ik heb ze daarna nog een enkele keer gezien.
In het gasthuis.
Ze was daar gebracht met de negenhonderd.
Een klant had haar een snee met een mes verkocht, die liep van achter haar rechteroor tot op haar linkerbil. En het moest genaaid. Ze moest enkele dagen blijven. En toen ben ik haar gaan bezoeken. For old time sake, zeggen ze. Het was een deprimerende ervaring. Erg deprimerend. Nog geen twintig jaar na “de pater zijn kont”, zou je haar niet meer herkend hebben. Haar haar was gekleurd, maar je zag het grijs er heel goed doorkomen. En rimpels dat ze gekregen had. Haar tieten waren een flink eind naar beneden gezakt, en ze had een duidelijk buikje gekweekt. Slank was ze dus evenmin gebleven. Neen hoor, ze spoot niet meer. Alleen af en toe eens snuiven en een jointje roken. Das alles, meer deed ze niet meer. Ze had geen vaste relatie. Alleen een kerel die haar wekelijks haar geld afhandig kwam maken.
We haalden wat herinneringen op. Dat ze zo schoon zingen kon. En dat ze er wel pap van lustte. Maar dat was serjeus gemindert, die pap lusten dan. Nu deed ze het gewoon voor den brode. Een mens moet toch iets doen. En liefst iets wat je graag doet. Dus welk beroep had ze nu beter kunnen kiezen ? Maar ze zou er wel mee stoppen hoor. Nog voor haar veertigste. Beloofd ! Het was best een leuke babbel met haar hoor, en zij voerde, zoals steeds in het verleden, de hoogste toon in dat gesprek, maar weet u, het hart was er niet bij. Heel haar gesprek, was eigenlijk een lang uitgerokken excuus. Het leek eigenlijk een heel oppervlakkige babbel, maar eigenlijk probeerde ze heel haar verleden goed te praten.. In scherp contrast met de dingen waar we vroeger samen over spraken. Ik was blij dat ik haar nog eens gezien had, en heel even was ik zelfs blij dat ik nooit een echte relatie met haar begonnen was. Want dan had mijn leven er beduidend anders uit gezien.
Ik nam die dag afscheid van haar in het gasthuis. En ik ging met een vervrongen gevoel naar huis terug. Ik voelde me er niet goed bij. Ze was een monument uit mijn verleden, dat wel. Maar ze zou nooit het monument kunnen zijn, dat de moeder van mijn kinderen zou kunnen geworden zijn. Ik had het leuk met haar gehad, ruige en diepgaande, brute en hete seks met haar beleefd, maar het was een stuk uit mijn verleden. Een verleden dat nu, al wel even, achter mij ligt. Al duikt het wel eens terug op, in mijn dromen. En niet alleen in mijn dromen.
Zeker vandaag.
Frieda’s doodsbrief ligt voor mij.
Onder haar naam, op de eerste lijn, staan er slechts twee lijnen met familie op.
Op een enkele na, allen reeds langer overleden.
Ik denk dat ik toch maar naar haar begrafenis ga, ook al woon ik lang niet meer in de buurt.
En ik denk ook dat ik alleen ga, mijn vrouw blijft ongetwijfeld thuis.
Ze haat Frieda.
Frieda. Ze werd eenenveertig.


Welkom

Van harte welkom op Tejoo's verhalen pagina.
Hier zal Den Tejo af en toe een van zijn verhalen publiceren.
Let wel op, vraag de auteur eerst toelating als u deze verhalen wenst te gebruiken.

Veel leesgenot !
Tejo