zondag 2 november 2008

Stefke

Op een toevallige dag ergens in je leven, sta je wel eens even stil. Ik weet niet hoe u dat vergaat. Je staat stil en je kijkt even achterom en overschouwd de weg die je afgelegd hebt. Je probeert die weg te bekijken, of ten minste, dat stuk van die weg, dat je je nog herinneren kunt. Je blikt om een onduidelijke reden, of vanwege een plotseling opkomende vraag even terug, en je beziet de afstand die je doorheen de laatste jaren afgelegd hebt. Je bekijkt mijmerend die afstand, en toch schrik je even. Je stelt vast dat je eigenlijk niets meer ziet, dan dat spoor van die naaktslak, die afgelopen nacht, geruisloos, over de tegels van je terras gegleden is, sporen die nu met de eerste druppels van de opkomende ochtenddauw, langzaamaan oplossen om tenslotte in het niets te verdwijnen. Je ziet die sporen dan nog maar eventjes voor je, en niet echt de slak zelf. Na enkele luttele uren blijft er geen enkele indruk van de aanwezigheid van dat weekdier meer over. Het is haast alsof het er nooit geweest is. En er gaat wel iets door je heen, dan. Zeker als je dan plots beseft, dat dit met een mens eigenlijk niets anders is. Onze enige hoop om ooit herinnerd te worden leeft alleen voort in de mogelijke kleine sporen die we achter laten, niet in ons als individu. Maar de sporen die we achterlaten in andere individuen.
Je stelt vast dat je leven vaak routine was. Je stelt vast dat je leven vaak monotoon en grijs was. Je stelt vast dat je leven vaak een harde strijd geweest is. Je stelt vast dat je leven heel weinig climaxen of hoogtepunten heeft gehad. Je stelt vast dat je leven gevuld lijkt met vage, grauwe beelden misschien zelfs door een uitzichtloze, druilerige mattigheid, zoals die ene duitse dichter ooit zei. En op datzelfde ogenblik stel je mee vast dat je met heel veel donkere herinneringen alleen achterblijft, en je je verdriet en meeslepende emoties steeds alleen verwerken moest. Je merkt dat de vier muren die je buren rondom zich optrokken, even hoog zijn als deze welke je zelf rondom jou bouwde. Je merkt dat je vaak tussen een massa mensen alleen bent, zelf al kende je vaak veel van die mensen. Of, je dacht tenminste dat je ze kende. En je beseft dat er niemand om je treuren zal, de dag dat je deze wereld verlaten hebt. Je was immers toch niets meer, dan het spoor van die slak ? Je ziet dat de wereld geen samenleving is, zoals courant omschreven, en dat we eigenlijk allemaal naar individuele egoïsten geëvolueerd zijn. Je stelt vast dat je alleen nog maar geïnteresseerd bent gebleven in de sommen die elke maand je bankrekening spekken, en de sommen die je telkens weer voor deze of gene overheidsinstelling overschrijven moet. Je stelt vast dat het karige inkomen van de mindergegoeden je eigenlijk geen fluit schelen kan. Maar je bent wel stiekem jaloers op al diegenen die het beter hebben en pronken met hun weelde. Weelde die jij ontbreken moet. Je droomt immers van die weelde en luxe, en van een uitgebreid en zorgeloos bestaan. En wie doet dat niet ?

Maar jaloersheid en onbereikbare dromen maken mensen vaak ongelukkig en hard tegenover hun medemensen. Je neemt gretig die uitgestoken hand aan, die je zegt, dat al je ellende en ongeluk en al je tekortkomingen veroorzaakt zijn door hen, die een beetje anders zijn. Door zij met een donkerdere huidskleur en een voor jezelf onverstaanbaar taalgebruik. En je merkt hoe makkelijk het is, jouw frustraties te projecteren op anderen, die er een beetje anders uitzien. En je ziet dat je nooit echt idealen gehad hebt. Want je verheerlijkt deze van anderen. Want je neem die immers graag van hen over, van zij, die deze idealen voor je kauwen en bewerken, en ze je graag in de mond leggen. Want zij wijzen je de zondebokken, de oorzaak van je ongenoegen aan. Je bent immers niet schuldig aan je eigen ongeluk, beperkingen en het succes van die anderen waar je zo misnoegd als je bent, tegen op kijkt.

Je ziet dat de wereld waarin je nu leeft niet meer die wereld is van twintig jaar geleden. Toen leefden mensen immers nog samen, nu leven ze gewoon naast mekaar. Een toevallige groet in de supermarkt kan er nu, net nog, met wat moeite af. Want we hebben immers allen onze verantwoordelijkheden, in ons gezin en in ons stukje van de wereld. En op ons werk, niet ? En, ja, zo word ons toch voorgehouden, dat is toch het allerbelangrijkste. Zeg me wat je doet en ik zal zeggen wie je bent. Of niet ? Of nog zo eentje, zeg me met welke wagen je rijd, en ik zal zeggen wie je bent. Onze uiterlijke schijn weerspiegelt ons innerlijk. We moeten het maken in het leven. En die weg naar het succes, zo snel mogelijk afleggen. Geen fouten maken, en nooit omkijken. Je beklimt die ladder zo hoog als je kan, en je vertrap meedogenloos hen die je in de weg staan. Of je duwt ze van die ladder af. Die maatschappelijke ladder, weet u wel ? Alles moet snel gaan. Alles moet perfect gaan. Je krijgt nergens geen tijd om te leren of om je in te werken, je moet immers de perfecte persoon zijn op de perfecte plaats op het juiste moment. Alleen zo sluit die professionele puzzel van onze huidige waanzin, langs alle zijden, even goed. Je moet perfect zijn, en nooit een steek laten vallen. Je moet perfect zijn en juist daarom nooit een fout maken. Want dat doet die puzzel wankelen. En dat is ongeoorloofd ! Want fouten zijn voor zwakkelingen en voor individuen die niet meer met hun tijd meekunnen. En die passen niet in het bestel. De wereld van de mensen is genadeloos. Er is geen plaats meer voor verliezers. Alleen de besten kunnen de eersten zijn, niet ?

En toch merk je dan plots, dat je leven niets meer geweest is dan dat vage uitgeregende spoor van die nachtelijke slak op je terras. Je begrijpt niet waar je tot nu mee bezig bent geweest. Je hebt immers niet geleefd, je werd door anderen geleefd. Je hebt geleefd en gezwoegd door instructies van anderen, en door een enorme ketting van verplichtingen, die je je bovendien zelfs zelf nog aangemeten hebt. Je hebt niets beleefd, je hebt heel wat ondergaan. En je merkt nu pas die littekens die deze feiten op je ziel, je lichaam, je hart hebben achtergelaten. Maar ook op je verstand en op je eigen geheugen, op je kennis, op je gevoel en emoties. En nu voel je je gekwetst. Je voelt je gekwetst in je persoon en in je mens zijn. Je voelt je langs alle kanten misbruikt. Of heb je je laten misbruiken tegen beter weten in ?

En opeens wil je veranderen. Je wil nu voor een keer eens dat goede pad vinden en inslaan, doen wat je graag doet en gelukkig leven. Zou dat niet geweldig zijn ? Zou je je dan niet veel beter voelen in je vel ? Zou het leven je niet alle dagen toelachen dan ? Zou je zo niet vinden wat je in datzelfde leven zoekt ? Hoe zou dat voelen, tevreden zijn met wat je bereikt hebt ? Maar wat zou je ervoor moeten doen ? En dan begin je na te denken over deze stappen. En ja, het is best heel moeilijk om die mallemolen, die kringloop waaruit je huidig leven bestaat en opgebouwd is, door de jaren heen, te doorbreken, en bovendien nog is helemaal van nul af aan opnieuw te beginnen. Dat is pas een hele opgave. Dat is pas zwaar. Dat is pas enorm zwaar, en dat vraagt nog enorm veel inspanning moed en doorzettingsvermogen extra. En je bent ondertussen toch ook al wel enkele jaren ouder geworden, nietwaar ?
Zou je het dan wel doen ?
Zou je dan wel echt willen veranderen ?
Zou je dan wel echt die boeg helemaal om willen gooien en een andere richting uit willen stevenen ?
Zou je wel al die moeite willen doen om die ellendige monotonie en de dagelijkse zekerheden – ook al minacht je ze zo - in je leven te doorbreken, en er voorgoed van af te stappen om je leven een nieuwe frisse wending te geven ?
Het geluk, zei ooit Socrates, bestaat uit de zoektocht naar het geluk. Want geluk is een abstract gegeven. Het is voor iedereen wat anders, niet ? Iedereen vult dat woord in naar zijn eigen perceptie en eigen goeddunken, en naar zijn eigen idee.
Wil je wel veranderen net nu je die dagelijkse trend, die sleur, nu zo goed gewoon bent geworden, en denkt ze zelfs onder controle te hebben ?
Wil je wel zoveel moeite doen en er de risico’s op de koop toe bijnemen ?
Denk daar eens rustig over na. En kalmeer even.
Ik denk immers, dat u, na al uw overwegingen, het niet doen zal.
U gaat uw ingeslagen weg verder vervolgen tot aan het einde, tot aan uw pensioen. Of tot wanneer de kinderen het huis uit zijn. Want dan hebt u immers de tijd om over alles eens rustig na te denken niet ? Of niet soms ?
Dan heb ik medelijden met u, met u en met heel de wereld. Want het geluk waarvan u droomt zal immers immer het geluk van de anderen blijven.
En het zal u dan ook niet anders vergaan dan Stefke.
Wel, er zullen natuurlijk wel wat varianten op zijn thema bestaan, maar het verhaal van Stefke zou eigenlijk het verhaal van alleman kunnen zijn. Dat van mij, maar zeer zeker ook dat van U!


Ik kende Stefke al heel lang.
Ik was zelfs nog een tijd lang met hem naar school geweest.
Wel dan, ik bedoel, we legden samen een stuk naar school dezelfde weg af. Ik tot aan het atheneum, hij maar een kilometer of twee verder naar de vakschool, zoals het technische instituut toen een beetje denigrerend, genoemd werd. Stefke had altijd een grote affiniteit gehad voor al wat techniek was. Al van toen we kinderen waren. Maar dan niet voor het minutieuze horlogeriewerk, maar voor de grotere gevaartes, treinen, bulldozers, zware dieseltrucks, zware terreinvoertuigen, tanks en vliegtuigen, dat sprak Stefke allemaal erg aan. Hij was een heel ander type dan ik, maar hij had een zeer groot hart. Hij was een eenvoudige jongen die graag en onbevreesd voor andere mensen opkwam. En hen heel vaak met plezier verder hielp. Later zou hij met een garage beginnen, dat stond vast.
We legden vroeger samen die weg naar school af, we woonden immers alle twee in dezelfde buitenwijk. Eerst gingen we te voet, en later, als we wat groter werden hadden we beiden een fiets. En we konden best goed opschieten samen. Maar vermits we niet naar dezelfde school gingen en onze lessenrooster in de loop van de jaren wel eens begonnen te verschillen, begonnen we mekaar dus ook wat minder te zien, en mekaar, een beetje, uit het oog te verliezen. En ik weet nog goed dat Stefke het op dat moment net heel moeilijk had. Zijn ouders stonden op scheiden, maakten veel ruzie en zijn dan na een paar jaar, na heel veel gekibbel, ook werkelijk uit elkaar gegaan. Stefke had het heel moeilijk met dat geruzie. Hij kon nooit partij trekken, vermits hij zijn beide ouders bijzonder graag zag. Hij had wel veel affiniteit voor zijn vader, maar bracht dan vaak meer tijd met zijn moeder door, wanneer zijn vader werken was. En zijn moeder huilde vaak, vertelde hij me. En daar kon hij niet zo goed tegen.
Dan begon hij ook te wenen, u weet wel hoe kinderen zijn. Of niet ?
Hoe dan ook, ik herinner me nog wel dat de twistpunten, tussen beide partijen, steeds groter werden en vanaf het moment dat er een derde in het spel kwam, de zaak danig escaleerde, en er dan advocaten en vrederechters bij te pas kwamen. Stefke had me eens vertelt dat een deurwaarder de inboedel komen opnemen was. Waarschijnlijk met het oog op een correcte verdeling ervan tussen beide partijen. Ze keken in zijn kasten om de aanwezige kledij te noteren. Ze hadden zelfs zijn bed verschoven om te zien wat er onder lag, zei hij me, en hadden zijn geheime voorraad sigaretten gevonden. En dat was Stefke net iets te zwaar. Sindsdien ging hij wel eens door het lint, zeg maar. Hij begon opeens tegen alles en nog wat te rebelleren op school, en de leraars kregen het er dat laatste jaar erg moeilijk mee, begreep ik. Dat was net op het moment dat ik naar een andere school overstapte, om mijn ingenieursstudie aan te vatten, en ik zag Stefke daardoor een hele tijd niet meer. Maar ik hield een goede herinnering aan hem over. Aan onze jeugd en de uren die we samen sleten. Aan het kattenkwaad dat we samen uithaalden. Aan onze eerste stiekeme sigaretten. De playboys. De muizen die we in de mensen hun brievenbussen gingen steken. Ja, we waren nu eenmaal niet moeders liefste. Ik hoor zijn moeder nog roepen, “Had ik maar een meisje gehad !”, toen een man uit de buurt zijn beklag bij haar kwam doen. We hadden toen een enorme drol in een krant gewikkeld, die overgoten met diesel en op de dorpel van die meneer zijn voordeur gaan leggen. We belden aan, en toen we hem door de galmende gang hoorden naderen, staken we de krant in brand. We zetten het op een lopen. En vanachter de hoek, zagen we hoe hij die brandende krant begon te trappen. Met alle gevolgen van dien. Ja, Stefke en ik, we waren samen een echt stelletje ongeregelde schelmen in de buurt.
Maar, zoals met alles in het leven, we werden groter en onze levens namen andere wendingen. Ik hoorde af en toe nog wel eens via via iets over Stefke, maar zag hem maar zelden terug. Hij was ook getrouwd geweest, naar ik vernam. Een heks van een wijf. Veel lawaai, vloeken en tieren, en grote poten aan haar lijf. En Stefke was in een garage beginnen werken waar ze van die snelle Italiaanse sportwagens verkopen. Hij zal gedacht hebben, als ik er zelf geen kan beginnen, moet ik maar in een werken. Hij was in die periode niet erg gelukkig geweest naar het scheen. Stefke ging ook eens graag op stap, wat cafébezoek was hem nooit vreemd geweest. Maar van zijn wijf kon dat niet. En stukje bij beetje nam ze hem elk plezier af wat hij ooit gehad had.
Maar Stefke was een eenvoudige brave jongen. Zelfs dan nog. En hij hield van dat wijf. Hij had haar toch gehuwd, of niet ? Voor goede en slechte tijden heet dat he ? Maar zelfs met de beste voornemens langs zijn kant, hij kon dat wijf niet bij blijven. Op een moment wou ze scheiden. Stefke kreeg heel onverwacht bij zijn ochtendkoffie een brief van een notaris onder zijn neus gestoken. Om de papieren te gaan tekenen.
Ze wou weg van zo een waardeloze mecanicien, want zij verdiende beter, had ze hem gezegd. Ja, dat had Stefke heel erg gepakt. Hij zat eronderdoor en kwam het niet te boven. En ze wou op een ander kinderen. Want die van hem zouden toch nooit goed genoeg geweest zijn. Stefke heeft zich dat erg aangetrokken. En dat heeft hem gekraakt. Eerst heeft hij nooit voldoende kapitaal bijeen kunnen krijgen om zelf een garage te beginnen, nu liet zijn vrouw hem zitten, voor iemand die wel een garage runde. Een grotere slag in zijn gezicht konden ze Stefke niet geven.
Ik heb hem toen een paar keer ontmoet. Om te proberen hem erover te krijgen. En erdoor. Maar het baatte niet zo erg veel. We praatten wel hoor. We haalden oude anekdotes uit onze studententijd op. En dat hij zo een goesting had in een garage.. een garage van hem !
Maar dat hij dat niet kon. Niet genoeg middelen, en geen vertrouwen van de banken. Anders, hij zou wel weten wat te kiezen. Een garage open doen, van de wagens die in alles het beste waren, overal wonnen, en het meest luxueuze tegelijkertijd waren. O; hij hemelde zo graag de Mercedes op ! Dat was zijn grote favoriet ! Over Mercedessen kon hij uren doorgaan. Dan was hij gelukkig. Als Stefke het maar over Mercedessen hebben kon; dan was hij in vurig en blij. Mercedessen, dat waren voor Stefke het nec plus ultra. De ultieme wagen. Maar Stefke, och arme, hij was een dromer en een fantast. Alle andere garagisten lachten hem uit. Mercedessen verkopen ? Probeert het eerst maar eens met Dafkes !, riepen ze hem na. En dat kraakte hem nogmaals. Hij wende zich af van dat deel van de maatschappij , waar hij deel van uitmaakte, en ging wonen in krotten van woonkazernes. Hokken, in kleinere kamers zonder wc, of douche, of enige vorm van sanitair. Het kostte immers minder.
Zo geraakte Stefke aan den drank. Te veel vuistslagen, te veel miserie en te veel ellende, op een veel te korte tijd. Stefke was ook maar een mens, en dan nog een gebroken mens. En het is gekend, een gebroken mens drinkt vaker meer dan andere mensen, want al dat vocht loopt terug buiten langs de barsten.
En ik , ik had zoveel medeleven met hem. Ik had het gevoel dat ik te kort schoot. Maar wat kon ik meer doen, dan er gewoon voor hem zijn, als hij me nodig had ? Hoe kun je een mens helpen, als die mens zelf niet meer verder wil ? Als hij zelf niet meer verder wil ? Als hij al zijn pijlen al afgeschoten heeft, die allen, een voor een, hun doel misten ? Als hij zefl ten einde raad is ? Wat zeg je hem dan ? Dat elke morgen een nieuwe dag begint ? Ook al weet je dat hij daar geen boodschap aan heeft ? Zeg je hem dat er achter de wolken, toch nog zon schijnt ? Hoe reageer je, als hij je zegt dat hij niet haten kan, maar alleen liefhebben ? Maar dat er voor zijn liefde geen plaats in de wereld is ? Of het nu vrouwen of auto's zijn ? Voor hem was er geen plaats in de hemel meer. Dus koos hij voor de hel. Een hel op aarde. De hel van een clochard. De hel van de dronken zeurpiet, die de fles niet laten kan, omdat het leven hem overgeslagen heeft. Omdat de mensen hem negeerden en uitlachten. En hem niet goed genoeg vonden. Stefke, hij trok zijn conclusies. Als de wereld geen rekening met hem hield, hield hij geen rekening meer met de wereld. En Stefke werd een last van de maatschappij. Bij de OCMW zagen ze hem met lede ogen komen. Hij werd overal nagewezen, en bekritiseerd. En hij lachte daarmee. Hij lachte en hij opende een nieuwe fles. Waar hij ze bleef halen weet ik niet.
De laatste keer dat ik hem bezocht, was zijn bestaan zo onuitsprekelijk vies geworden, dat ik er geen woorden voor heb. We spraken niet. Ik sprak. En hij, hij lalde. En hoewel hij ladderzat was, sprak hij rake dingen. Dat ik gaan moest. Dat ook ik niks meer voor hem doen kon. Hij was de prooi van de duivel. En beetje bij beetje, zou hij de duivel worden. En ik geloofde dat. Hiji was immers zo zwart als de duivel. Maanden zonder bad. Ik bespaar u de beschrijving van het uitzicht van zijn kamer. En ik bespaar u de beschrijving van hem. Laten we zeggen dat hij ... nu ja , hij rook. Naar vuilbakken. Afval en kots. En hij duvelde op het leven. Hij duvelde op mensen, mensen en vrouwen. Al waren vrouwen bij hem geen mensen. Hij had meer vriendschap in zijn leven gehad van een hond, dan van alle mensen die hij kende tezamen. En zijn beste vriend woonde in de fles. Ik ging hierna huiswaarts met een verloren gevoel. Mijn jeugdvriend was er niet meer. De duivel zat in hem.


Stefke is gestorven op de dag dat hij 50 werd. Hij liep al weken dronken rond, en met de alcohol-intoxicatie die hij had, was hij duidelijk zijn bewustzijn al meer dan eens kwijt. Hij zwabberde van de ene kant van de kamer naar de andere kant, en wist zelfs de deur niet terug te vinden. Hij werd gevonden in een kapotgeslagen kamer, alle beddengoed op de grond, en daartussen at hij, dronk hij, sliep hij, en deed hij zijn behoeften. Geen aangenaam gezicht als je daar ontboden word door de wetgever. Men had mij opgeroepen ter identificatie, al was ik geen familie. Iemand anders vonden ze niet direct.
Bij het uitdragen van zijn kist buiten de kerk, zag ik dat de zon terug scheen. Hij zou dat mooi gevonden hebben, Stefke. De wagen die Stefke in zijn kist naar het kerkhof brengen zou reed in stilte voor. Een verlengde lange limousine, omgebouwd tot discrete, zwarte lijkwagen. Ik zag een erg bekende ster voorop die wagen blinken in het zonnelicht. Ik grinnikte even stil, en ook wel een beetje opgetogen, toen Stefke in zijn kist , in die wagen geschoven werd.
Hij zou het spektakel in gans zijn glorie geapprecieerd hebben.
Daar ben ik zeker van.
De wagen met Stefke reed weg.
Ik bleef even alleen achter op een trede van de kerk, en keek hen na.
Ik glimlachte tevreden.
Had hij toch nog in een Mercedes gereden.