zaterdag 16 augustus 2008

Zwoele nacht

Dinsdag vorige week was het al vrij laat toen ik naar bed ging. Ik ga vaak laat slapen. Dat komt omdat ik s' avonds het meest inspiratie heb om wat te schrijven. Ik overloop de belevenissen van de gepasseerde dag, en spin er een verhaaltje uit, al dan niet gespekt met een kleine of grotere dosis fantasie. Ik doe dat al jaren zo, en dat werkt mede omdat ik een slechte slaper ben. Ik val erg slecht in slaap, behalve dan na het eten, maar dat is dan niet de bedoeling.
Maar dinsdagnacht kon ik maar niet in slaap geraken, een onaf verhaal spookte door mijn hoofd, vergezelt door die rondborstige donkerharige dame die me eerder op de dag mijn koffie bracht in een koffiebar van het winkelcentrum van Sint Niklaas, waar ik vaker kom als ik boodschappen doe. Ze was onverwacht kortaf tegen mij, en ik vroeg me al heel de dag af, of ik dat bij haar veroorzaakt had, of het gewoon haar inborst was.

Ik geraakte maar niet in slaap. En om gewoel te vermijden in een bed waar ook mijn geliefde sliep, stond ik opnieuw op. Ik besloot een kleine wandeling te maken. Dat doe ik meer als ik slecht slapen kan. Vroeger deed ik dat samen met mijn hond, maar sinds die is heengegaan, doe ik dat alleen maar met mijn fantasie en geweten. Ik sloot de voordeur achter mij, en stelde vast dat het een kalme, warme en haast zwoele nacht was. Ik nam mij voor van deze rust en kalmte te profiteren, en stapte door. Meestal wandel ik tot aan het kleine kerkhof van mijn dorp. Dat is net niet te ver, en net ver genoeg om voldoende verzet gehad te hebben om de slaap daarna te kunnen vatten. Ik wandelde met vaste schreden over het voetpad. Ik hoorde alleen de echo van mijn eigen voetstappen, zo stil was het. De poort van dat kerkhof was gesloten, zoals het hoort. Maar de muur waarvan hij deel uitmaakte, hield even na de hoek gewoon op om een goede meter verder vervangen te worden door een slecht bijgeknipte haag. Deze doorgang was zeer goed gekend bij het plaatselijke kerkhof-bezoekende publiek. Het was zelfs zo, dat er wel eens gegrapt werd dat door deze tweede ingang meer levend volk passeerde, dan door de officiële poort. Die officiële poort word dan ook wel eens de dodenpoort genoemd.


Ik begaf me naar het kerkhof , omdat ik daar achterin een bankje wist staat. Nou neen, der staan verschillende bankjes rondom het stukje graszoden waar de as-verstrooiingen gebeuren. Ik doe dat wel meer. Ik zet me daar vaak in gedachten verzonken op een bankje. En dan komt de inspiratie meestal wel hoor. Of niet. Van kerkhoven gaat meestal rust uit. Je zit daar op een bankje, helemaal alleen, en al wat je ziet zijn grijze grafzerken, plantjes, bloemen en wat gras. En af en toe een vogeltje. Of een knaagdiertje. En ja, ik heb daar al wat afgebabbeld, met mijn gevleugelde vrienden ! En met anderen. Dus nu begaf ik me op deze zwoele nacht opnieuw naar dat bankje, links van het aanpalend bosje struiken, die de strooiweide omringde.
Groot was mijn verbazing. Ik was er duidelijk niet alleen. Nu weet ik uit ondervinding dat nogal wat jonge mensen uit de buurt de nachtelijke uren wel eens durven doorbrengen op een van deze bankjes. Inderdaad , ik heb al gemerkt dat deze banken wel eens gebruikt werden door jonge, en soms ook door minder jonge, stellen, die eigenlijk nergens anders heen konden om te voldoen aan hun wederzijdse behoeften aan affectie en seksuele genoegens. Ja, er word wat afgevreeën op die banken na de sluitingstijd van het kerkhof. Een beetje luguber vind u ook niet ? Maar ja, sommige jonge mensen houden ook van vampieren en dergelijke wangedrochten, dus ik denk maar dat dit het privilege van hun jeugd is.
Maar dit keer zaten er geen jonge mensen te frutselen. Er zat blijkbaar een erg oude man op de bank waar ik mij naar toe wou begeven. In het maanlicht zag ik de diepe groeven die de rimpels doorheen zijn gelaat baanden. Hij droeg een oude hoed en een opvallend gedateerd pak. Zijn snor herinnerde aan een periode voor de tweede wereldoorlog, en de sigaar die hij traag inhalerend, langzaam oprookte, had helemaal geen geur. Hij bewoog heel traag, zoals je dat zou zien in een vertraagde film, toen ik, ietwat twijfelend op hem toestapte. Maar hij zat dan ook wel op mijn bank. Hij verhief zijn hoofd, haalde langzaam zijn sigaar vanonder zijn besnorde lippen.
Dag jongen, zei hij me met een schorre en krakende stem, hoe gaat het met jou Tejo ?
Ik keek hem erg verbaasd aan. Ik had deze mens nog nooit in mijn leven gezien. Ik geef toe , hij leek op iedere oude man die je wel op extreem oude familieportretten tegenkwam. Die had ik in mijn jeugd ook wel bij mijn familie en ouders gezien. Maar allez, alle gebruinde foto's uit die tijd lijken op mekaar. Straattaferelen, tuintaferelen ..., tableaux vivantes noemde ze dat destijds geloof ik, allemaal oude mensen in pakken en hoeden die er poëtisch gelukkig uit zien. Niet alleen de foto's uit die tijd lijken op mekaar, ook nog eens de personages die erop staan, dat het nu mannen zijn of vertegenwoordigsters van het vrouwelijke geslacht.
Dag meneer, sprak ik bescheiden en met onderdrukte stem zoals betaamd op een kerkhof, ken ik u van ergens misschienst ?
Ik ging aan de andere kant van de bank zitten, en keek hem wat verdwaasd aan. Hij kende immers mijn naam, en ik wist niets van hem. Hij was voor mij een vreemde, ik was voor hem een bekende. Dus wat zou er mis kunnen wezen aan die vraag ?
Ik denk niet dat je me gekend hebt, al zou je me wel kunnen kennen, antwoordde hij in raadsels, en hij legde duidelijk en met een haast krakende stem, de nadruk op het woordje “zou”.
O, ja, antwoordde ik met een onverhulbare glimlach van geboren scepticus, waarom zou ik dat dan ?
Hij keek me langzaam aan, en met een schuifelend gebaar duwde hij zij hoed wat verder omhoog. Zijn gitzwarte ogen werden beter zichtbaar in de maneschijn. Zijn blik ging haast door merg en been. En ik voelde een rilling over mij, een koude rilling, een rilling van herkenning. Ik kon hem niet thuisbrengen, maar ik kende die oude man ergens van. Die man met priemende ogen van koude en kille kool, die kende ik. Ik wist niet van waar of wanneer, maar ik kende hem. Er overheerste me een gevoel van herkenning én een gevoel van verbazing. Ik weet niet waarom, maar het gevoel van verbazing overheerste me, en iets zei me dat ik ooit in relatie tot deze stokoude man moest gestaan hebben. En tegelijk overviel me iets vertrouwds. Ik kan ook niet zeggen waarom, maar ik wist dat deze ontmoeting geregeld was. Geregeld en besproken, nog voor ik er van wist.


Weet je Tejo, zei de grauw bruine man me krakend, heel veel mensen lijden een leven van tien centiemen, terwijl hun leven nen hele frank waard is.
Wel, antwoordde ik met een beetje arrogantie, we leven nu toch al wat jaren van de euro weet u.
Hij reageerde daar niet op.
Jij, jij leid het leven van tien cent., zei hij me droogjes.
Ik voelde me wat geërgerd. Hoe kon hij in godsnaam weten hoeveel mijn leven waard was ?
Bekijk me niet zo kwaad, vervolgde hij tergend langzaam, ik weet wat je denkt.
En, hij zuchtte hoorbaar, ik weet wat je waard bent., vervolgde hij even traag.
In onze tijd, mochten we niet leven zoals we wilden, nu willen jullie niet leven zoals jullie mogen. Jullie draaien het leven op zijn kop. En dat, terwijl er niemand een goede reden heeft om dat te willen doen. Jullie denken alleen maar aan bezit, aan geld, aan roem. Maar niet aan erkentelijkheid en niet aan mededogen, niet aan begrip en niet aan verantwoordelijkheden. De wereld is een harde plaats geworden. Der is geen plaats voor mensen meer, alleen maar voor hun prestaties en bezit. Der is alleen maar plaats voor genieën, niet meer voor gewone mensen. Jij, jij hebt gestudeerd, cum lauda aan de universiteit. En wat doe jij ? Niet bijster veel van wat je geleerd hebt, naar mijn mening.
Bij dat laatste woord probeerde hij zijn stem te verheffen, maar dat lukte hem
Ik schrijf, antwoordde ik droogjes.
Jij schrijft gedichtjes !, reageerde hij op een honende toon.
Denk je daar je leven mee te vullen ? , toornde hij verder.
Ja, dat denk ik wel, antwoordde ik wat geschrokken, ik ben daar goed in.
Maar, reageerde ik even gevat, kunnen we ons even aan mekaar voorstellen misschien ? Ik ben Tejo...
Verbist !, antwoordde hij luid en met het nodige timbre ,ik ken je wel, je draagt immers dezelfde naam als ik !
Pardon, aarzelde ik, zijn wij misschien bekenden ?
Hij berustte even en werd een stuk kalmer.
Ik ben de overgrootvader van je overgrootvader, zei hij, het hoofd buigend, Theodoor Verbist.
Een vonk van herkenning schoot door mijn hoofd.
Ik herkende dus de trekken in zijn gelaat.
Ik herkende zijn krakende stem.
Ik herkende zelfs al de rimpels in zijn gezicht.
En ik herkende zijn trage manier van spreken.
Het waren die van mijn grootvader en mijn vader. En ook die van mij.
Jij zou beter iets doen met dat universitair diploma, schampte hij me na.
In mijn tijd gingen alle ingenieurs werken dirigeren in de Kongo, en ze kwamen rijk terug, geloof me maar ! Blies hij onder zijn snor door. Zijn adem rook naar zijn sigaar, duffig en met weinig smaak. Of rook hij gewoon naar ouderdom ?
Tja, antwoordde ik op mijn gemak gesteld, de Kongo is ook de Kongo niet meer dat het geweest is hoor. De Congo is in volle evolutie tegenwoordig !, merkte ik schamper op, en voegde er schertsend aan toe, maar dat was in uw tijd nog niet het geval zeker ?
In mijn tijd, en in de tijd van mijn kinderen, werkten de mensen, en in de tijd van jouw ouders ook., diende hij mij van repliek, nu tokkelen ze op plastieken toetsenbordjes voorzien van veren, omdat ze anders hun vingers pijn zouden kunnen doen !, hij ging hier duidelijk erg in op.
Dat noemen we nu ergonomie, grapte ik langs mijn neus weg, in een poging het gesprek een andere wending te geven..
Ik noem dat luiheid, kwam hij kordaat terug, luiheid en profiteren van anderen, en bovenal profiteren van de maatschappij. Jij zou het een plicht moeten vinden om je geweten en opgedane kennis samen te brengen, en de wereld te helpen verbeteren door de vruchten van de samenwerking van je kennis en gevoelens voor techniek en communicatie. Daarvoor ben je op de wereld gezet ,en niet om proza te schrijven !
Ik voelde me geschokt door die stormvloed van woorden. Een vraag borrelde even door mijn hoofd. Het was me niet direct duidelijk waar de duiding van die vraag zat, maar hier en daar begon er me toch ergens een klein belletje te rinkelen.
Hij was de overgrootvader van mijn overgrootvader, zei hij daarnet. Met een snelle berekening, kwam ik erop uit, dat hij dan zeker van voor de eeuw-wisseling moest geboren zijn. Niet deze eeuwwisseling welteverstaan, maar zelfs van voor de vorige. Hij dateerde dus van een flink stuk voor de eerste wereldoorlog. Van in de jaren achttienhonderd en nog wat ... Maar , en het gedeelte van mijn hersenen, waar mijn elementairste logica huisde, begon een beetje te protesteren, als hij zo oud was.... De oudste mens waar ik in mijn bescheiden mensenleven van gehoord had was 112 jaar oud ! En naar onze huidige normen zag zij er toen wel stokoud uit in het televisiejournaal. Mijn zoveelste bed-over-grootvader hier, had verdorie nog al zijn tanden. Al waren die nu niet echt meer in onberispelijke staat. Wat ik nu meemaakte paste dus niet in dat plaatje, en evenmin in dat rekensommetje. Een oude man van bijna tweehonderdvijftig jaar zat mij hier dus op te wachten, om mij, op dramatische wijze, danig de les des levens te lezen. Dit kon dus gewoon niet, realiseerde ik me plots. Dit was een macabere illusie,een flauwe grap, of gewoon fantasie. En ook al herkende ik alle trekken in hem van een mogelijk familielid in rechte lijn, ik begon toch een zweem van nattigheid gewaar te voelen betreffende zijn aanwezigheid, en enige argwaan en wantrouwen begon enigszins langzaam in mij te groeien. Want als hij de overgrootvader van mijn overgrootvader was, dan kon hij nu, anno 2008, toch niet meer leven ? Of wat denkt u ? Het plaatje van zijn uiterlijk klopte echter wel. Het pak was gedateerd, en de snor was van een pre-Hitlers model. Het design van zijn schoen met slobkousen en zijn hoed, pasten perfect bij de rest van zijn verschijning, hij kon zo uit een slechte b-film over die periode weggelopen zijn. Maar hoe kende hij mij dan bij naam ?
Mag ik u misschien even vragen, vroeg ik hem een beetje geërgerd , mijn rechterhand omhoog stekend alsof hij de schoolmeester was, maar van waar komt u eigenlijk ? .
Hij keek mij wezenloos aan.
Het leek wel of hij dwars door mij heen keek.

Zijn zwarte blik, recht in mijn ogen, veroorzaakten geen irritatie meer, maar nu wel ijskoude rillingen, veroorzaakt door een besef dat ik op dat ogenblik nog niet helemaal door had. Het was dat, een besef waar ik nog geen notie van had, en alleen maar vage voorgevoelens, wat de oorzaak van deze ijskoude rillingen was. Rillingen die doorheen gans mijn ruggengraat, van boven naar beneden bliksemden en mij van kop tot teen poogden te elektrocuteren. En ik wist eigenlijk op dat moment helemaal nog niet waarom, want ik zag de essentie nog niet.
Ik kom van op en al- tien meter van hier., antwoordde hij schor en kort, een beetje lachend.
Ik keek in het rond. In dit maanlicht, zag ik alleen maar struiken en graven in de directe omgeving. Wat wil je, dit was immers een kerkhof.
Tien meter .... , repliceerde ik hem nog rondkijkend.
Ik keek terug naar hem. Maar hij zat al niet meer op mijn bankje. Hij liep er al een paar meter van weg, richting graven. Ik wou hem, geërgerd als ik me voelde, toch nog even van repliek dienen en achter meer details vragen. Dus ik stond op en ik liep even achter hem aan.
Een stap of acht verder stopte hij.
Ik hoorde hem een zuchtend lachje tussen zijn dunne lippen uitpersen. Hij keek wat schuin naar mij toe.
Honend wees hij met zijn wandelstok, en met zijn andere hand op de rug, naar een vrij rijkelijk arduinen praalgraf, dat wel al betere tijden gekend had.
Ik volgde zijn wenk en keek naar het graf.
Wel, het was vrij groot, maar niet echt zo groot om het impressionant te noemen.
Mijn blik dwaalde over het graf, dat beschenen werd door een behoorlijk helder maanlicht. Ik zag mos en grassprieten tussen de groeven groeien. Mijn blik gleed verder over het geribbelde graniet dat heel het graf bekleedde. Verdorde bloemen staken in de al even arduinen vazen. Het leek wel of er al eeuwen geen mens meer dat graf opgekuist had. Ik bekeek het graf verder, en met meer aandacht dan ik zou verwacht hebben. Net op het moment dat ik cijfers en letters op de grafsteen ontwaarde, hoorde ik hem uit de verte roepen : Kijk goed uit uw ogen !
Net op dat moment viel mij ook op de samenspel van letters en cijfers.
Bovenaan stond er : Theodoor Verbist , 1808 - 1879
Ik voelde opnieuw die ijzige rilling door mij heen lopen.
Ik keek rond.
Hij was nergens te bespeuren.
Ik keek terug naar de grafzerk, dit was een familiegraf.
Er lagen nog vier andere Verbisten.
Inclusief mijn grootvader, die ik nooit persoonlijk gekend heb.
Waar zat ik nu, ik die niet eens wist dat er “Verbist”-en op dit eigenste kerkhof lagen. Ik was hier immers een inwijkeling.
Op dit kerkhof, waar ik zo vaak kwam.
Ik had er met de vogeltjes gesproken.
Ik heb er soms met mensen gesproken.
Nu, .... nu heb ik er zelfs met de doden gesproken.

Toen ik 's anderendaags wakker werd, samen met mijn geliefde, had ze niet eens gemerkt dat ik een deel van de nacht op het kerkhof doorgebracht had. Na die heldere nacht, leek de dag zwaar bewolkt. Het verhaal dat ik gisteren niet geschreven kreeg, vloeide nu als het ware vanzelf uit mijn pen. En ik voelde mij, onbegrijpelijk, gewoon een heel stuk rijker.
Ik weet niet of ik die heldere nacht, een spook uit het verleden bejegend ben, of alles gewoon een droom was, die ik, half ingedut, op die bank achter op dat kerkhof, gehad heb.
Ik heb mij voorgenomen om toch maar eens naar die vacante betrekking van assistent buitenlandse betrekkingen van het rode kruis te solliciteren, waar een goede vriend in de Limburg mij onlangs attent op maakte, nog voor ze in de media kwam. Misschien zie ik zo wel een stuk van de wereld. Misschien ziet een stuk van de wereld mij wel zitten ?
Ik weet het niet.
Ik zal het nooit weten.
Wat ik wel weet , is dat ik nu, al is het maar een paar keer per jaar, het graf van de Verbisten van ons dorp, waar trouwens nog één plaatsje onbezet bleek te zijn, een beetje onderhoud en opkuis. En het, af en toe, ook al is het s' nachts, een respectvol bezoekje breng.
Want je weet immers maar nooit, hé ?

Geen opmerkingen: